De 38-jarige verdachte bekende dat hij het slachtoffer probeerde af te persen voor een bedrag van ongeveer 2,2 miljoen euro. Hij bezorgde op 20 maart 2023 een brief bij het slachtoffer. In de dagen daarna dicteerde hij aan de medeverdachte een tweede brief en vroeg hem die te bezorgen. Bij de tweede brief zat een telefoon waarmee het slachtoffer contact moest opnemen met de verdachten. Het slachtoffer schakelde echter de politie in en die kwam hen al snel op het spoor.
Volgens de rechtbank was de eerste brief onvoldoende dreigend om op dat moment al te spreken van een poging tot afpersing. De 38-jarige verdachte wordt hiervan dan ook vrijgesproken. Dit is anders voor de inhoud van de tweede brief. Die bevat dreigende taal waardoor het slachtoffer de noodzaak moest zien om het bedrag te betalen. In de brief staat bijvoorbeeld dat het slachtoffer maar één kans krijgt, dat als hij niet betaalt “de baas" het te weten komt en dat de gevolgen dan niet zijn te overzien.
Ongeloofwaardig
De 38-jarige man beweert dat hij onder druk werd gezet om een nog veel dreigendere brief bij het slachtoffer af te geven. Die brief zou hij echter hebben verbrand en zelf tot een nieuwe tekst zijn gekomen, die de medeverdachte vervolgens op papier zette. De rechtbank gelooft dit niet. Tijdens de verhoren bij de politie en bij de behandeling van zijn strafzaak in de rechtbank verklaarde de verdachte hier namelijk wisselend over.
Bijzonder traumatisch
De verdachten joegen het slachtoffer doelbewust angst aan om hem een grote som geld te laten betalen. Afpersing kan voor slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring zijn waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Bij het bepalen van de straf voor de 38-jarige man houdt de rechtbank er verder rekening mee dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor de poging tot afpersing. Hij wilde aan geld komen en trok zich daarbij niets aan van de belangen van het slachtoffer en zijn gezin.
De 38-jarige man had een leidende rol in het geheel en krijgt daarom een celstraf van twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk. De rol van de medeverdachte was beperkt. De rechtbank legt hem een grotendeels voorwaardelijke celstraf op; het onvoorwaardelijke deel van 26 dagen zat de verdachte al uit in voorarrest. Dit betekent dat hij niet terug de cel in hoeft. Daarnaast krijgt hij een taakstraf van 200 uur.